Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 9.4 Wel of geen aanslag
1
Een aanslag wordt vastgesteld indien:
a
de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven (voorheffingssaldo), met meer dan € 42 te boven gaat, of
b
de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan.
2
In andere gevallen wordt geen aanslag vastgesteld en worden voorheffingen niet verrekend.
3
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing:
a
indien de belastingplichtige in het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en een verzamelinkomen heeft dat uitsluitend bestaat uit een uitkering volgens de Algemene Ouderdomswet;
b
indien de belastingplichtige een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter is als bedoeld in artikel 5a van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel lid is van een buitenlands gezelschap in de zin van artikel 5b van die wet, en zijn verzamelinkomen uitsluitend bestaat uit gage, bedoeld in artikel 35 of 35g van die wet.
4
Het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen als bedoeld in artikel 9.3, eerste lid, dan wel waarbij geheel of gedeeltelijk ten onrechte of tot een hoger bedrag dan in artikel 8.9, tweede lid, is aangeduid, een verhoging van de gecombineerde heffingskorting volgens artikel 8.9 in aanmerking is genomen. In het laatste geval hoeft de belastingplichtige geen aangifte te doen indien de onjuiste verhoging blijkt bij de aangifte van de partner.
5
In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien het voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet, of met niet meer dan € 13 te boven gaat, de aanslag vastgesteld op nihil. Daarbij worden de voorheffingen en de voorlopige teruggaven niet verrekend. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, alsmede in het geval dat geen belasting verschuldigd is terwijl het voorheffingssaldo ten minste € 14 bedraagt, wordt gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag het verzamelinkomen vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking (beschikking verzamelinkomen).
6
Indien een of meer voorlopige teruggaven zijn vastgesteld, wordt, indien volgens de vorige leden geen aanslag wordt vastgesteld, na verloop van de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde termijn, een aanslag geacht te zijn vastgesteld tot het bedrag van de voorlopige teruggaaf of teruggaven.
7
Indien artikel 9.1, derde lid, toepassing vindt, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •